Zaai-advies

Voorbereiding van de grond

Om snel groeiende en snel kiemende onkruiden te onderdrukken is het raadzaam om voor het inzaaien een vals zaaibed te maken. Twee tot drie weken voor daadwerkelijk wordt gezaaid moet het zaaibed klaar gemaakt worden. De onkruiden zullen nu ontkiemen. Als de onkruiden echt opgekomen zijn moet men met een cultivator door de grond gaan om de kiemplanten te doden. Dit kan na enige tijd herhaald worden.

Inzaaien

Inzaaien kan machinaal of met de hand worden gedaan. Als met een zaaimachine wordt gezaaid moet een zaaidiepte van circa 1,0 cm worden gehanteerd. Om te voorkomen dat de fijne zaden teveel naar onder zakken en de grote zaden te veel boven komten te liggen is het raadzaam tijdens het zaaien het mengsel af en toe te roeren en/of de machine regelmatig met kleine hoeveelheden bij te vullen.

Als met de hand wordt gezaaid het perceel en de hoeveelheid zaad in hetzelfde aantal delen te splitsen. Het zaad met zand scherp of rivierzand te mengsen en breedwerpig te zaaien.

Zaaitijd

Zaaien kan vanaf het vroege voorjaar tot half juni. Mengsels bestaande uit overblijvende soorten kunnen ook vanaf de nazomer tot in de herfst worden gezaaid. Wel dient rekening te worden gehouden met de weersomstandigheden; bij extreme droogte of hevige regenval is het raadzaam het zaai moment even uit te stellen.

Eenjarige Akkerkruiden kunnen worden gezaaid van de herfst tot het voorjaar. Binnen 3 tot 9 maanden zullen de kruiden bloeien,  met een piek in juni. Als u laat in het voorjaar zaait zal het mengsel bloeien vanaf de zomer tot laat in de zomer. Door de grond met de uitgebloeide planten ieder jaar te cultiveren of te frezen kan het akkerkruidenmengsel zich jarenlang manifesteren.

Kieming

Gezien het feit dat het om zaden van inheemse, wilde soorten gaat, hebben sommige soorten een koudeperiode nodig alvorens te kiemen. Dit betekent dat ze pas na de winter na inzaai zullen kiemen.

Nazorg

Na het zaaien dienen de zaden licht ingeharkt te worden of het perceel aangerold te worden, zodat het zaad goed contact heeft met de bodem en niet uitdroogt. Voor een goede ontwikkeling is het belangrijk te zorgen dat zowel de zaden als de kiemplantjes vochtig blijven.

Zorgen voor een goede uitgangssituatie

Het is belangrijk om te kiezen voor het juiste mengsel maar soms is er meer (kennis) nodig om te zorgen dat het gewenste resultaat wordt bereikt.

Verschralen van de bodem vooraf

Er kunnen omstandigheden zijn waarbij verschraling van de grond wenselijk is.
Dit kan op verschillende manieren gebeuren.

  • Een zandlaag aanbrengen.
  • Bovenste grondlaag verwijderen
  • Stikstof bemesting

Een zandlaag aanbrengen is een kostbare operatie en brengt risico’s met zich mee. Als men voor deze optie kiest is het goed om te weten wat de herkomst van het zand is, en een analyserapport te laten maken. De op te brengen zandlaag dient in ieder geval een grove structuur te hebben, vrij van hardnekkige onkruidzaden, gifstoffen en plantenresten.

De bovenste grondlaag verwijderen heeft als nadeel dat het nieuwe oppervlak te dicht is van structuur. Vaak stuit men op een lagere grondsoort die niet altijd nadelig hoeft te zijn voor de toekomstige vegetatie. Let bij deze keuze op het verdichten van de grond door werkzaamheden.

Op een fosfaatrijke maar stikstofarme bodem kan stikstof bemesting d.m.v. het inzaaien van maïs en Italiaans raaigras aan de verschraling bijdragen. Het gewas zal enkele keren per jaar moeten worden gemaaid en het maaisel worden afgevoerd.

Kalk heeft een gunstige invloed op de verschraling en de verzuring van de grond. Door kalk door de grond te mengen wordt het verteringsproces versneld en de zuurgraad aanzienlijk verhoogd. Dit kan een ander soort plantenrijkdom teweegbrengen. Ook kan kalktoevoeging aan droge (zand) grond het tekort aan vocht opheffen. Vocht is belangrijk voor de opname van voedingstoffen bij planten.

Niet verschralen bij tekort aan zonlicht

In een gesloten schaduwrijke omgeving zoals onder bomen is de voedselrijkdom van de grond juist een gunstige factor. Deze voedingstoffen bieden een compensatie voor het tekort aan zonlicht die de ontwikkeling van de onderbegroeiing ten goede komen. In deze situatie kunnen zelfs planten groeien uit een andere ecotoop.