Hooilandbeheer 1x maaien en afvoeren
Hooilandbeheer 1x maaien en afvoeren
Kruidenvegetatie-beheer ter bevordering van de biodiversiteit op voedselarme tot matig voedselrijke grondsoorten: 1x maaien en afvoeren. Voor matig voedselrijke tot voedselrijke gronden leest u deze pagina.
Kenmerken
Een in mindere mate gras- en in meerdere mate kruidenvegetatie met een zo groot mogelijke soortenrijkdom. In de dynamiek daarvan is een zekere stabiliteit opgetreden. Explosies van pioniers (distel, brandnetel, e.a.) komen hierin niet meer voor. De biomassa is gering waardoor met 1x maaien en afvoeren per jaar kan worden volstaan. Het afvoeren van de biomassa is nodig om een zo open mogelijke structuur van het gewas te bewerkstelligen en het groei milieu stabiel/arm te houden.
Toepassingen
Arme tot matig voedselrijke gras- en kruidenvegetatie. Verder is aan te bevelen dit beheer ook toe te passen langs kleine watergangen en op de overgangen van bosplantsoen naast grasland. Afhankelijk van de locatie zou langs de kleine watergangen een strook van 0,5 tot 1 meter kunnen worden aangehouden die alleen in september wordt gemaaid.
In combinatie met een struweelrand ken een meer geleidelijke overgang ontstaat van de opgaande beplanting naar het grasland (zoom). Op de overgangen van bosplantsoen naar grasland kan de toepassing van deze beheergroep worden afgewisseld met de beheergroep grasruigte, waardoor de gewenste structuurvariatie nog kan toenemen. Het verdient in dit geval aanbeveling een roulerend maairegime in te stellen.
Zo nu en dan kan het nodig zijn vegetaties die in principe slechts een keer per jaar gemaaid moeten worden, gedurende één of enkele jaren twee keer per jaar te maaien (en het maaisel af te voeren) om verruiging of de ongewenste dominantie van een of enkele soorten terug te dringen.
Opmerkingen
Het moment van maaien valt niet elk jaar precies gelijk. Maaien dient plaats te vinden nadat het merendeel van de kruiden het zaad hebben laten vallen. Het afkomende gewas wordt doorgaans op een agrarische manier gehooid.
Deze beheergroep is van toepassing op vegetaties met een betrekkelijk geringe productie, op vegetaties op zeer natte standplaatsen en op graslandvegetaties met een zoomkarakter. Het maaitijdstip valt doorgaans omstreeks eind september, maar kan onder invloed van het weer wat vervroegd of verlaat worden.