Beschrijving
Hoe bonter de wei, hoe slechter het hooi. Deze waarheid tempert wel onze vreugde bij het aanschouwen van de hooilanden in de mei, wanneer ze prijken met het geel van boterbloemen, het bruinrood van zuring, het rood van koekoeksbloemen, het lichtgeel van ratelaar. In vochtig hooiland komt de kruipende boterbloem soms even dikwijls voor als de gewone scherpe en langs wegen en slootkanten heeft zij vaak duidelijk de overhand evenals op akkers en in tuinen. Zij is niet alleen te kennen aan de kruipende uitlopers, maar ook aan de drietallige bladeren. Op gunstige plaatsen groeit de kruipende boterbloem heel fors uit, met de stengels van haast een centimeter dik en lange uitlopers naar alle kanten, zodat één enkele plant soms wel een vierkante meter in beslag neemt.
De boterbloemen hebben een vijfbladige kelk, een vijfbladige kroon, vele meeldraden en vele kleine stampers, die met elkaar een groen bolletje vormen midden in de bloem, dat bij rijping min of meer stekelig uitgroeit. De kroonbladeren hebben van binnen een glanzige spiegelend oppervlak en de kruipende boterbloem is wel het spiegelendst van alle. Aan de voet der kroonbladeren zit het honinggroefje, dat door een schubje wordt bedekt. Om de honing en stuifmeel worden de boterbloemen door allerlei insecten bezocht, vooral vliegen, kevers en korttongige bijen en wespen.
Zaden van boterbloemen kunnen makkelijk worden geoogst door deze net onder de bloemen met een vingerbalk af te maaien en het hooi te verzamelen. Het zadenrijke hooi dient te worden uitgelegd op zeil of kleed en te worden gedroogd. Door er vervolgens over heen te lopen vallen de bolletjes met zaden uiteen waarna deze kunnen worden geschoond en gezuiverd met een zeef.